Is het je ooit opgevallen dat in het Groninger Museum alles een kleur heeft? Dat komt omdat Frans Haks niet van wit hield. In het kader van het Groninger Museum College gaf hoofd educatie Steven Kolsteren een lezing over Haks, die directeur (1978 - 1995) was toen het huidige Groninger Museum werd gebouwd en in 1994 opende. Samen met de Italiaanse architect Alessandro Mendini was hij het grote brein achter het ontwerp. Wat merk je tijdens een museumbezoek nog van de founding father van het huidige Groninger Museum?
1. De locatie
Om te beginnen zou het museum zonder Haks nooit hebben gestaan waar het nu staat. Haks vond het gebouw van het oude Groninger Museum aan de Praediniussingel, waar na het Natuurmuseum nu Academie Minerva gehuisvest is, namelijk veel te klein. Hij wilde een groter gebouw met ruimte voor verschillende tentoonstellingen. Die ruimte had de gemeente en wel tegenover het Hoofdstation. Niet alleen zorgde deze plek ervoor dat het Groninger Museum zich op een centrale plek bevond, maar ook dat mensen die van het station kwamen niet meer om hoefden te lopen naar de binnenstad. Want met de bouw van het museum werd er ook een brug aangelegd.
2. De gouden toren
Groningen zou Groningen niet meer zijn zonder de gouden toren van het museum. Dit is precies wat Haks zou hebben gewild. Hij wilde het museum op de kaart zetten met een markant gebouw en gaf deze opdracht aan Mendini mee. Die kwam vervolgens met het idee om een toren te bouwen. Een stad, zo stelde hij, wordt gekenmerkt door haar torens, zoals die van kerken en kathedralen. Met de toren van het museum zou Groningen een nieuw herkenningspunt krijgen. En omdat de toren tevens zou fungeren als depot - de schatkamer van het museum - werd deze goudkleurig.
3. Geen ramen in het museum
Een andere opmerkelijke eigenschap van het museum is dat er in de tentoonstellingsruimtes nergens ramen te bekennen zijn. Dit komt doordat Haks tijdens de voorbereidingen van de bouw een bezoek bracht aan het Louisiana Museum in Denemarken. Dit museum heeft grote ramen met uitzicht op de natuur. Het viel Haks op dat veel bezoekers straal langs de kunstwerken liepen om voor de ramen naar buiten te kijken. Dit vond hij verschrikkelijk. Daarom besloot hij onmiddellijk dat er in zijn museum geen ramen in de tentoonstellingsruimtes zouden komen. Natuur en kunst, zo vond hij, zijn concurrenten die men maar beter kan scheiden.
4. Kunstlicht
De raamloze tentoonstellingsruimtes hadden volgens Haks nog een ander bijkomend voordeel. Zo kon er namelijk geen daglicht meer naar binnen schijnen. Daglicht vond Haks maar onvoorspelbaar, want door het veranderende buitenlicht konden kunstwerken onbedoeld onder- of juist overbelicht raken. Wie het museum bezoekt, treft daarom enkel kunstlicht aan. Met kunstlicht kan het licht tot in de puntjes worden gecontroleerd en schijnt altijd de perfecte lichtbundel op elk kunstwerk.
5. De ‘totempaal’
Tot slot de paal die voor de ingang staat. Deze verbeeldt zowel een poppetje dat bezoekers welkom heet als de plattegrond van het museum. Maar eigenlijk had Haks nog een ander idee met deze paal. Hij wilde er namelijk een luidspreker in aanbrengen zodat hij vanuit zijn kantoor, die boven de ingang zat en uitkeek op de brug, door de microfoon naar nietsvermoedende voorbijgangers kon praten. In de constructie is wel ruimte voor de kabels, maar de megafoon is er helaas nooit ingezet.